Op Urk ben ik geboren, maar toen ik naar groep drie van de lagere school ging besloten mijn ouders de polder in te trekken. Een twee-onder-een-kap in Tollebeek werd het, precies tussen Urk en Emmeloord in. We woonden in een rustige buurt met veel groen. Op sommige dagen zagen we alleen de pastoor voorbijlopen die zijn hond uitliet. Geen meeuwen boven het hoofd cirkelend, maar kwetterende roodborstjes en koolmeesjes, kraaien en Vlaamse gaaien in de achtertuin.
Polderbewoners
Ik maakte vriendjes in het dorp en aan de buitenwegen. Geen jongetjes met Urker oorbellen, maar derde generatie boeren en middenstanders, wiens wortels in Friesland, Groningen, Zeeland en Brabant lagen. Maar daar had ik geen weet van – het waren Tollebekers in mijn ogen, of in ieder geval polderbewoners. Boerenerven waarop van alles gebeurde, velden maïs waarin je dagenlang avonturen beleefde, een jong dorpsbos waarin tal van hutten werden gebouwd.

Dat tweetaligheid een wezenlijk voordeel in je ontwikkeling kan zijn, was in die tijd nog geen algemeen gedachtegoed. Op mijn nieuwe basisschool –de “School met de Bijbel”– sprak iedereen in accentloos Nederlands. Ik wilde dolgraag Tollebeker zijn deed dus mijn best het dialect van mij af te werpen (dat is trouwens nooit helemaal gelukt: ik verhaspel kon en kende bijvoorbeeld nog vaak, een Urker accent klinkt hier en daar nog onmiskenbaar in mijn uitspraak door en van sommige uitdrukkingen meen ik ten onrechte dat iedereen ze kent). De enige discussie over taal onder mijn Tollebeekse klasgenootjes die ik mij kan herinneren was of je zeven uitspreekt als zeuven of zeeven.
De Urker verloren zoon
Pas veel later ging ik de bijzonderheid van dat Urker dialectje begrijpen. Ook in de West-Europese taalwetenschap duurde het tot in de negentiende eeuw, ten tijde van het opkomende nationalisme, dat men interesse kreeg voor dialecten die in deze streken gesproken werd. Een zekere Johan Winkler reisde van Oost-Pruisen tot Noordwest-Frankrijk, langs plaatsen waar Nederduitsch en Friesch werd gesproken. In een hele waslijst met steden en dorpjes liet hij een schoolmeester, ambtenaar, of een ander die het plaatselijke dialect op schrift kon stellen de Gelijkenis van de verloren zoon uit het Nieuwe Testament (Lucas 15: 11-32) uitschrijven. Deze voorzichtige dialectenstudie was baanbrekend in die tijd, toen sociografie –en vooral dialectologie– nog in haar kinderschoenen stond. (Mijn hart ging een beetje sneller kloppen toe ik ontdekte dat onderstaande K. Koffeman mijn over-over-overgrootvader blijkt te zijn.)
“107. De gelijkenis van den verlorenen zoon in den tongval van het eiland Urk.
Medegedeeld door den heer K. Koffeman, hulponderwijzer op Urk. October 1870. (In nederlandsche spelling.)
11. Doar was ‘r ’s ’n man in die adde twiee zuuns. 12. In de jongste van die beien zeen tugen z’n toate: toate! gieef mij m’n part mæær van ’t goed dat m’n toekomt. In z’n toate dieelde ’t goed en gaf ‘m z’n part. 13. In niet vuul dagen doarnoa (kort noa die teed), toe de jongste jonge alles bij enkanger ezameld adde, ging i op ræze noa ’n vreemd, væærgelege laand, in doar brocht i alles wat i adde d’r duur in ’n overdoadig leven.”
– Johan Winkler. Algemeen Nederduitsch en Friesch dialecticon. Deel 2. (Den Haag: Martinus Nijhoff, 1874), 54. (Link naar hele tekst, via dbnl.)

Wat opvalt, is dat het Urkers 150 jaar op heel veel vlakken hetzelfde is gebleven, terwijl andere dialecten opgegaan zijn in de standaardtaal of andere streektaal. Ook Winkler had al oog voor de status aparte die het dialectje toen al leek in te nemen:
“De tongval der bewoners van ’t eiland Urk vooral, is een der merkwaardigste en bijzonderste van Nederland. Hij is minder bijzonder door eigenaardige, elders niet gebruikelijke woorden, dan wel door zeer eigenaardige klanken, en staat tamelijk op zich zelven. Het naaste verwant is de tongval van Urk aan dien van de eilanden Schokland en Flieland en aan dien van de visschers van ’t dorp Huizen in ’t Gooiland; verder is hij verwant aan den tongval van de stad Enkhuizen en aan dien van den overijsselschen zeekant (Vollenhove, enz.)”
– Johan Winkler. Algemeen Nederduitsch en Friesch dialecticon. Deel 2. (Den Haag: Martinus Nijhoff, 1874), 52.
Het eiland Urk
Pakweg vijftig jaar later, toen het nationalisme weer oplaaide en de plannen voor de afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee werkelijkheid werden, vond opnieuw onderzoek plaats op Urk. Ditmaal door o.a. P.C. Meertens (de naamgever van het Meertens Instituut), L.C. Kaiser en J. Daan. Nu werd grondiger onderzoek gedaan naar de klank van het dialect en het werd vastgelegd op wasrollen. Ook werden er dubieuze schedelmetingen gedaan (waarover we het later vast nog eens gaan hebben). Sommige van deze onderzoeken werden tijdens de aanleg van de polder overigens vaak aangehaald om te onderbouwen dat er in de polders geen plaats was voor de simpele, luie, zelfs achterlijke bewoners van het Oude Land. De onderzoeken werden in 1942 uitgegeven als ‘Het Eiland Urk‘ en met tussenkopjes als ‘De samenhang van activiteit en intellect’ geeft het –naast goede, grondige documentatie van het dialect en tradities– vooral een inkijkje in de voor ons nu onbegrijpelijke en onethische wetenschap van sociografie.
Pas in de laatste decennia, sinds de inpoldering van het eiland, begint het dialect heel langzaam te verdwijnen. Maar dankzij de trots op het dialect, met muziek in het Urkers, gedichten en verhalen in het Urkers en zelfs vespers in het Urkers, zal het nog wel even duren voordat ook op dat voormalige eiland geen plekkien bol maar een boterham en geen bekkien maar een kopje koffie worden genuttigd.
‘Mooi Nederlands’
Terug naar die geliefde Noordoostpolder. Eind jaren ’80 deed Harrie Scholtmeijer onderzoek naar de uitspraak van het Nederlands in de IJsselmeerpolders. Hoewel de eerste generatie zich nog –in ieder geval binnenshuis– van hun eigen dialect of taal bediende, sprak de jeugd, geboren in de polder, al nagenoeg accentloos Nederlands, met slechts hier en daar een regionalisme (zoals Linda in een voorgaand artikel opzettelijk stelt dat haar broers ‘een John Deere of Ford reden‘).

De publicatie van het proefschrift van Scholtmeijer liet de pers overigens niet ongeroerd. De Telegraaf pakte uit met een kop op de voorpagina: ‘IJsselmeerpolders brengen mooi soort Nederlands voort’. Het idee van de maakbare samenleving, het experiment waarvoor alleen de beste kolonisten in aanmerking kwamen, leek weer eens geslaagd: die nieuwe bewoners hadden het merendeel van hun tradities en gebruiken achter zich gelaten en waren samengesmolten tot een waar poldervolk.
En de derde generatie polderbewoners en vasteland-Urkers? Zij drinken gebroederlijk een biertje en een speatjen op het Dijkfeest en kuieren of gaan samen over de kermis in Emmeloord. Of ja: ze nemen een podcastje of podcast op.
– Bas Visscher
Comments are closed.