Stel, ik vraag je je ogen dicht te doen en je een huis voor te stellen – het halletje achter de voordeur, van daaruit de keuken of de woonkamer in of de trap naar boven. De kans is negen uit tien dat je in je dagdroom door het huis van je jeugd loopt.
Het werkte bij mijn vrienden: de een zag het rijtjeshuis voor zich waar ze opgroeide, de ander de boerderij. Geen huis nestelt zich zo diep in je als dat waarin je geboren bent of tenminste het grootste deel van je kindertijd doorbracht.
Ik word ogenblikkelijk teruggevoerd naar een blokwoning aan de Lindeweg (‘Hé, daar hebben we Linda van de Lindeweg,’ grinnikte mijn opa altijd) in Luttelgeest. Ik had er een jeugd zoals iedereen in ons dorp: een met traptrekkers (ik had een rode Massey Ferguson, mijn broers ‘reden’ John Deere en Ford) en een skelter, die we zomaar kilometers door de berm trapten.
Een huis vol nisjes en verstopplekken
Op onze vliering kwam je alleen met een wankel trapje. Er stonden dozen vol elpees, een stapel Autovisies en een tiental verlopen agenda’s. Dan was er de overloop, daar hing een telefoon met draaischijf, een schommelstoel die zomaar achterover klapte als je te onstuimig bewoog.
Eén muur hing vol met spiegels, daar moest je ’s nachts niet naar kijken– er konden monsters en andere enge creaturen achter je opdoemen.
Meer nog, er waren diepe inloopkasten met bruine koffers en lange jurken erin. Op de legplanken kon je makkelijk zitten: ik knipte mijn broer er een nieuw kapsel. Hij was hooguit wat ontevreden, mijn moeder woest.
Dan waren er muren waar je op kon tekenen, er was een orgeltje en er was een lavet waarin je je verstopte. Ik trotseerde de langpootspinnen in de twee kelders zodra ik wist dat mama er mijn verjaardagscadeaus verborg. De een rook naar aarde en ui en er stonden rekken vol weckpotten en een flesje advocaat. In de ander een zonnelamp, een diaprojector en de schooldiploma’s van mijn ouders, die ik nooit zo mooi meer opgerold in de koker kreeg.
Het keukenraam, wat vitrage ervoor, zag uit op een coniferenheg. Daarachter kleigrond, dan de roodoranje dakpandaken van boerderijen verderop.
Bijna net zo oud als opa en oma
Iedere zomer werd er geklust. Dan weer werd er een bijkeuken bijgebouwd, dan kwam er vloerverwarming in en betegelden we het terras. Het hout van de dakkapellen vermolmde.
Ik zag ons huis als een oud mens, bijna net zo oud als opa en oma, eentje die zorg nodig had en wachtte op het einde: in het dorp stampten bouwvakkers een nieuwbouwwijk uit de grond. We reden steeds vaker naar Emmeloord, waar alleen het stadshart nog zo oud was als ons huis.
Mijn huis van baksteen, met een grote tuin, en opgetrokken in de jaren vijftig– heel typerend en allesbehalve bijzonder in de Noordoostpolder. Maar lange tijd kende ik geen huizen die ouder waren dan het onze: want die vond je alleen op het oude land.
En ook nu ik weet dat er in de rest van het land eeuwenoude kerken en stonden, zestiende-eeuwse huizen en kastelen met kerkers, heeft mijn eigen mooie polderhuis dat mysterieuze karakter behouden. Als ik er ooit weer écht binnen sta, zal ik nog niet in de spiegels kijken.
– Linda van der Pol
Pingback: Het Urker dialect en het 'mooie Nederlands' van de polder | Land van Melk en Honing
macbook skjermbytte
september 8, 2024 at 5:12 am
For en utmerket artikkel! Å lese den var virkelig lærerikt for meg. Du ga ekstremt godt organisert materiale, og dine forklaringer var både klare og korte. Din tid og energi brukt på forskning og skriving av denne artikkelen er sterkt verdsatt. Enhver som er interessert i dette emnet vil uten tvil dra nytte av denne ressursen.